
Mijn van de peppeltwijgmineermot op stengel en op jong blad te Elsloo (foto: Erik van Nieukerken)
Levenswijze
De slakkenspoormotten worden meestal het best herkend aan de lange opvallende gangmijnen die op een slijmspoor van een slak lijken: de rups zuigt alleen sap op uit de epidermale cellen van blad of stengel, waardoor de mijn zich met lucht vult en zichtbaar wordt. Deze mijnen vallen meestal erg op, maar bij P. extrematrix is dat veel minder het geval: het grootste deel van de mijn op de jonge twijgen en het deel op de bladeren is kort. Bij oude mijnen is het slakkenspoor vrijwel onzichtbaar, alleen bij heel verse mijnen is het goed te zien. De rups mineert maar kort in het blad en slaat vervolgens een bladrand om, waarbinnen een cocon wordt gesponnen voor de verpopping. De vlinder verschijnt binnen enkele weken. Waarschijnlijk zijn er verschillende generaties per jaar. De vlinders die in de herfst uitkomen overwinteren. Mijnen worden alleen gemaakt op heel verse pas ontloken bladeren, dit geldt voor alle Phyllocnistis soorten. Vanuit de stengel mineert de rups dan vaak in de minuscule, nog nauwelijks uitgevouwen, jonge blaadjes. Als het blad uitgroeit ziet het er vaak verfrommeld uit, de plek waar de bladomslag zat is vaak bij oude mijnen nog lang te zien, maar verschilt niet echt van die van P. unipunctella, de eenstipslakkenspoormot.
Herkenning
Phyllocnistis soorten zijn
met een vleugelspanwijdte van 5-8 mm allemaal klein, wit met gele vlekken en
fijne zwarte streepjes en een duidelijke zwarte vlek bij de voorvleugelpunt. Phyllocnistis extrematrix is goed te
herkennen omdat de soort als enige van het genus meestal een kleine, ovale vlek
aan de binnenrand van de voorvleugel heeft. De vlek kan soms ontbreken. De
meeste Europese Phyllocnistis soorten
kunnen gedetermineerd worden met Nel & Varenne (2015) en een nieuw Tsjechisch
boek (Laštůvka et al 2018). Vanwege de variabiliteit van de vlinders en de
geringe verschillen in de genitaliën, is dat niet altijd eenvoudig. Over het
algemeen is een zekere naamgeving te verkrijgen als ook de
bladmijnen en voedselplant bekend (dan wel gefotografeerd) zijn.

Een uitgekweekte peppeltwijgmineermot van Elsloo (foto: Erik van Nieukerken)
Verspreiding in Europa
Phyllocnistis extrematrix is
beschreven door Martynova in 1955 uit de zuidelijke Oeral in Kazachstan en
Rusland tegen de Oekraïense grens. Daarna werd deze soort heel lang niet meer
gemeld, maar de laatste jaren komen er waarnemingen uit Zuid- en Midden-Europa:
Spanje, Portugal, Frankrijk, Duitsland, Tsjechië, Slowakije en de Krim.
Wellicht is deze soort dus over het hoofd gezien, maar het is ook mogelijk dat
het ten dele een recente uitbreiding betreft. Martynova beschreef in 1955 al
een massaal voorkomen van deze soort in Rusland en Kazachstan.
Een samenvatting: Nederlandse Phyllocnistis soorten
Vrij recent geleden, in 2017, waren er maar drie soorten slakkenspoormotten in Nederland bekend: de wilgenslakkenspoormot (P. saligna), de eenstipslakkenspoormot (P. unipunctella) en de printplaatmot (P. xenia). Alle soorten maken mijnen op
wilgen of populieren. Het geel-slakkenspoormot (P. valentinensis) werd als vierde soort gemeld in augustus 2018.
Er was nog een vijfde soort. In augustus berichtten we ook over een “mysteriesoort”. Deze laatste is
onlangs uit Europa gemeld (Liška et al. 2018) en heet Phyllocnistis asiatica Martynova. Het eerst herkende exemplaar van
deze soort werd eveneens verzameld door Frans Cupedo in zijn vlinderval in 2017
en gedetermineerd door de broers Laštůvka. Daarna vonden we ook op enkele plekken de karakteristieke bladmijnen en
er zijn ook al oudere bladmijnen uit Nederland bekend. De bladmijnen komen voor
op smalbladige wilgen, net als P. saligna,
maar zijn langer en meer zigzaggend (meestal onderzijde) en ze maken maar een
korte mijn in de twijg, terwijl P. saligna
lange mijnen in de twijgen maakt.

Mijn van Phyllocnistis asiatica op Salix fragilis te Bunde, 5.xi.2017 (foto: Erik van Nieukerken)
Aanvankelijk werd P. asiatica als
ondersoort van P. saligna beschreven uit
Kazachstan, Turkmenistan en Oezbekistan. Omdat de soort goed is te
onderscheiden aan de DNA barcode, vleugelpatroon, en leefwijze, is deze volgens
Zdenek
en Aleš Laštůvka een goede soort. Met een “goede soort” wordt een soort aangeduid
die taxonomisch gezien de status verdient als aparte, zelfstandige soort, op
basis van voldoende bewijslast. De vlinders en mijnen van P. asiatica worden afgebeeld door Laštůvka et al (2018). Met name van P.
asiatica houden we ons aanbevolen voor materiaal voor DNA barcodes.
In de toekomst zou nog een nieuwe soort bij ons gevonden kunnen worden: P. ramulicola (beschreven door Langmaid & Corley in 2007) die zowel
op de Britse eilanden als in Zuid-Europa is waargenomen op veel wilgensoorten,
maar vooral op grauwe wilg, boswilg en verwanten. Karakteristiek is dat de
cocon altijd aan de bladbasis zit, vaak met z’n tweeën bij elkaar.
Er is nog onduidelijkheid over de soort op abeel en ratelpopulier in
Nederland. Eerst werden deze meestal herkend als twee soorten, P. xenia Hering en P. labyrinthella (Bjerkander),
ook nu nog op Waarneming.nl, maar DNA barcodes van rupsen op beide
voedselplanten lijken identiek te zijn. Op Microlepidoptera.nl stond deze tot
nu toe als P. xenia, printplaatmot,
maar de juiste (en oudste) naam voor deze soort is P. labyrinthella Bjerkander. De
echte P. xenia is wel een aparte
soort die op abeel leeft en vooral in zuidelijk delen van Europa leeft.
Zodoende is de “werkelijke” printplaatmot dus een andere soort bij ons en wordt
deze wijziging op Microlepidoptera.nl doorgevoerd naar P. labyrinthella!
Al met al hebben we nu dus zes soorten Phyllocnistis. Bekijk hier het complete overzicht van deze soorten.
Uitbreiding of taxonomie?
Hoe verklaren we de plotselinge
verrijking van de Nederlandse Phyllocnistis
fauna? Alleen P. asiatica is wellicht
geen echte nieuwkomer, maar eerder niet herkend als aparte soort. Sommige
mijnen in de collectie dateren al van 2002. De geel-slakkenspoormot, Phyllocnistis valentinensis, lijkt
duidelijk in uitbreiding, de mijnen zijn karakteristiek en makkelijk te vinden.
In de mijnencollecties hebben we er geen gevonden, maar Arnold Schreurs heeft
al vlinders van enkele jaren in zijn collectie. P. extrematrix zou makkelijk over het hoofd gezien kunnen zijn,
maar is wellicht toch ook in uitbreiding. Misschien dat er gezocht kan worden
naar mijnen in herbarium collecties.
We gaan hier zeker nog over publiceren en zijn benieuwd naar nieuwe
waarnemingen.
Referenties
▪ Langmaid JR, Corley MFV (2007) Phyllocnistis ramulicola sp.nov (Lepidoptera: Gracillariidae) in England and Portugal. Entomologist's Gazette 58: 227-237.
▪ Laštůvka A, Laštůvka Z, Liška J, Šumpich J (2018) Motýli a housenky střední Evropy V. Drobní motýli I. Academia Publishing House: 536 pp.
▪ Liška J, Vávra J, Laštůvka A, Jaroš J, Šumpich J, Uřičář J, Bešta L, Marek J, Skyva J, Holomek J, Kula E, Bešta M, Elsner G, Vysoký V, Žemlička M, Černý J, Richter I, Gottwald A, Laštůvka Z, Jirgl T, Heřman P (2018) Faunistic records from the Czech Republic - 441. Lepidoptera: Tineidae, Gracillariidae, Argyresthiidae, Plutellidae, Oecophoridae, Lypusidae, Coleophoridae, Elachistidae, Scythrididae, Gelechiidae, Tortricidae, Pyralidae, Crambidae, Geometridae, Notodontidae, Noctuidae. Klapalekiana 54: 131-148.
▪ Nel J, Varenne T (2015) Atlas des Lépidoptères Gracillariidae: Gracillariinae (s.l.), Phyllocnistinae de France. Revue de l'Association Roussillonnaise d'Entomologie 24 Supplément: 1-160.