Overwinterende micro's

Tymo S.T. Muus

Vanzelfsprekend krijgt elke soort te maken met overwintering, als adult, pop, rups of ei. Nergens binnen de insecten is er zoveel variatie in de manier van overwinteren als bij vlinders. Vooral in West-Europa waar met regelmaat nog strenge winters voorkomen zijn er speciale technieken ontwikkeld om te kunnen overleven. Soorten uit het zuiden van Europa zullen uiteraard meer moeite hebben met het overleven tijdens koude winters.
De laatste jaren merken we toch verschuivingen in de winteromstandigheden, mede door die hogere temperaturen weten ook meer zuidelijke soorten zich te vestigen in onze contreien.

Adulten

Bekende soorten die overwinteren als adult zijn de soorten van het genus Agonopterix en Depressaria (Oecophoridae), Acleris (Tortricidae), Caloptilia en nieuwkomer Phyllonorycter robiniella (Gracillariidae), Mompha (Momphidae), Alucita hexadactyla (Alucitidae), Emmelina monodactyla en Amblyptilia acanthadactyla (Pterophoridae). Een opvallend verschijnsel dat we soms waarnemen is dat in het voorjaar vaker vrouwelijke exemplaren zijn te zien, waarbij de wijfjes al in het vorige jaar gepaard hebben en dus gedurende de winter sperma conserveren. De meeste soorten zijn tijdens warmer weer te vinden om dan tijdig voedsel te zoeken, vervolgens zoeken zij wederom een plek om de winter door te brengen onder dakpannen, barstspleten, mossen, bladerafval etcetera. Juist omdat er in de winter weinig voedsel voor handen is kunnen veel van deze micro- en ook macrolepidoptera tot smeer worden aangetrokken. Dit gaat meestal voorspoedig tot de eerste wilgenkatjes tot bloei komen. In april en mei zetten deze overwinteraars doorgaans de eitjes af, vaak op jonge scheuten van de plant en uitlopende knoppen.

Rups

De meeste soorten overwinteren als rups. Soorten kiezen daarom vaak een plaats waar rupsen wat beschermd worden tegen de kille buitenwereld. Om die reden vinden we de meeste soorten overwinterend in plantenstelen en -wortels.
Vooral vele bladrollers (Tortricidae) leven in interne delen van planten, zoals Epiblema foenella in stelen van bijvoet (Artemisia vulgaris ), Agapeta hamana in wortels van klaver (Trifolium) en Cydia amplana in zaden van eik (Quercus) en daarna mogelijk niet meer voedend (pers. med. S. Corver).
Enkele andere soorten leven tussen samengesponnen bladeren zoals Rhopobota myrtillana op bosbes (Vaccinium), of in een spinsel tegen een steel of blad, genaamd hibernaculum, als bij Pyrausta aurata (Crambidae) op verscheidene planten als munt (Mentha).

Weer andere soorten leven in een zakvormig omhulsel, onder schors, onder mossen, in zwammen of tussen afgevallen bladerafval, zoals Psychidae, Tineidae, Coleophoridae, enkele Oecophoridae zoals Bisigna procerella die overwintert als jonge rups onder berkenschors met rottend hout (Muus, kweek), en Scoparia -achtigen (Crambidae).
Het is gebruikelijk dat de soorten na de overwintering, na de wekenlange diapauze, zich opnieuw zullen gaan voeden tot ongeveer twee à drie weken voor de vliegperiode. Een klein aantal soorten zoals Eurrhypara hortulata en Evergestis pallidata (Crambidae) overwinteren als volgroeide rups; die zich zullen verpoppen in april. Pas tegen half-eind mei zullen de eerste exemplaren zich ontpoppen. We hebben ook nog de 'jonge' rupsoverwinteraars, zoals een reeks Gelechiidae die in kleine bladmijnen leven op bijvoorbeeld ganzenvoet (Chenopodium).
Typerend is dat veel soorten overwinteren als rups. De reden hiervoor is dat zij zich nog kunnen verplaatsen wanneer er (nadelige) veranderingen optreden in de leefomgeving.

Dergelijke overwinteraars kennen speciale technieken om te kunnen overleven. Naast hun bescherming in een steel of spinsel hebben de meeste rupsen speciale systemen ontwikkeld om te overleven tijdens extreme weersomstan- digheden.
Een van deze systemen wordt wel antivries genoemd, wat betekent dat de rupsen een buitenste zone in de huid bezitten met in de buitenste cellen van de haemolymfe nog weer extra-cellulaire ruimtes waarin ijsvorming mag plaatsvinden. Deze ijsvorming gaat spoedig weer over in watervorming. Dit wordt veroorzaakt door de lichaamstemperatuur van de rups (vaak boven 0 graden Celsius) in combinatie met stoffen zoals glycerol.
Van soorten die we zowel uit Nederland als uit Rusland kennen, waar winters veel kouder zijn, is bekend dat korte perioden van -30 graden Celsius kunnen doorstaan. Niet elke soort is tegen extreme temperaturen opgewassen, zo werd door West (1936) destijds beschreven dat het sterftecijfer bij Rhyacionia buoliana (Tortricidae) rond de 90 procent lag bij strenge winters. Dit percentage ligt duidelijk hoger dan de 60 procent bij mildere winters.
Tenslotte speelt de omgeving ook een grote rol. Beschadigingen aan overwinteringsplaatsen zoals gallen, vraatgangen en mijnen kunnen direct tot verstoring lijden wat fataal zal zijn voor de rups.

Pop

Slechts een klein percentage overwintert als pop. Drie families staan er om bekend, de Nepticulidae, Eriocraniidae en Gracillariidae. Zodra de rupsen in het najaar volgroeid zijn dan laten ze zich op de grond vallen waarna ze een kleine cocon maken tegen een blad en daar in verpoppen. Ook verpoppen enkele soorten Phyllonorycter wel in de mijn zelf, en spinnen Stigmella 's een klein bol spinsel vlakbij de mijn waarbij de bladeren in november-december naar de grond dwarrelen. De poppen zitten altijd in een cocon wat wederom bescherming biedt tegen weersomstandigheden, afkoeling en verdroging, maar ook predatie. Gebruikelijk is dat in april-mei de eerste vlinders zullen verschijnen.

Eilegsels

Yponomeutidae kent een reeks soorten die overwintert als ei, zoals de soorten Yponomeuta. Deze eieren worden onopvallend afgezet in augustus op een tak vaak enkele centimeters gelegen van een knop. In april wanneer de knoppen uitlopen kruipen de jonge rupsen richting de jonge bladeren waar zij zich een weg vreten in de bladeren en deze dichtspinnen. Weken later ontstaan de grote sluierachtige spinsels.

Eieren zijn voorzien van een dikke schaal vol met eiwitrijke stoffen, waar de jonge rups zich mee voedt na het uitkomen. Als de knoppen nog niet voldoende ontwikkeld zijn dan heeft de rups nog een reserve tot ongeveer 8-10 dagen, wat verschilt per soort. Factoren zoals weersomstandigheden spelen een grote rol, schommelingen in temperatuur na januari kunnen grote invloeden uitoefenen op populaties. Zo werd in 2006 wel waargenomen dat een warm voorjaar leidde tot een vroege ontwikkeling van eieren, met daarop volgend een koude periode wat er voor zorgde dat de eieren en jonge rupsen stierven.
Als dit langdurige goede weer zal aanhouden, bestaat de kans dat soorten eerder vliegen, generaties 'voorlopen' en eiafzettingen te vroeg in de herfst plaatsvinden. Met als gevolg, dat zij te vroeg uitkomen.
 
 
  © All content copyright www.microlepidoptera.nl and allied photographers.