Macro...of micro?

Tymo S.T. Muus

Vlinders kunnen we vergelijken met planten: dat wat we Afrikaantjes, petunia’s en violen noemen valt te vergelijken met dagvlinders. De meer onbekendere gele lissen, waterlelies en koekoeksbloemen zijn te vergelijken met de grotere nachtvlinders. Wat overblijft zijn al die soorten grassen, zeggen en “onkruid” die qua populariteit toch veel weg hebben van microvlinders.

Een botanist zal het met mij eens zijn als ik zeg dat iedereen grassen en dergelijk kan determineren: mits iemand de juiste bronnen heeft en kritisch is: hij of zij moet weten waar hij op moet letten. Ook microvlinders zijn niet zo moeilijk zolang we er maar met een gezonde belangstelling naar kijken en daarbij alle stereotype vooroordelen vergeten!

Term microvlinders

In de tijd van Linnaeus heette alles nog ‘vlinders’ tot daarna de groep Tineina werd bedacht voor alles wat maar enigszins klein was. Veel kleine soorten werden in het genus Tinea, Phalaena, Ornix enz. geplaatst. Rond het einde van de 19e eeuw zette de taxonomie door en ontstonden er ook determinatiesleutels die werden ingedeeld op basis van taxonomische aspecten. Halverwege deze eeuw beschreef de beroemde Britse vlinderaar Henry Tibbats Stainton (1822-1892) vele nieuwe microvlinders voor de wetenschap. Voor zover bekend is dit de grondlegger van de term “microlepidoptera”. Oftewel: kleine schubvleugeligen. Nadien ontstond ook de volksterm “smaller moths” welke is overgenomen in Nederland als “kleine vlinders”. Sinds de jaren negentig is de term “macrovlinders” vaker in gebruik genomen, als tegenhanger van de microlepidoptera. Steeds vaker hebben we het dus over “macrovlinders” en “microvlinders” – de hedendaagse c.q. moderne termen.
Is de term verantwoord?
Als vlinderaar krijg ik vaak de vraag: is er nou een duidelijk verschil tussen macro’s en micro’s? Het antwoord is nee. Uiteraard zijn er altijd indicaties te noemen, zoals voelsprieten die in rusthouding over de vleugels gelegd worden bij micro’s en bij macro’s worden deze doorgaans onder de vleugels geschoven. Sikkelvormige en opvallende palpen kom je ook minder gauw tegen bij macro’s. Het onderscheid in formaat is ook zeker niet waterdicht: de grootste micro in Nederland is de rietsnuitmot (Schoenobius gigantella) met een spanwijdte van ruim 35 millimeter. De kleinste soort in ons land is de sociale berkenmineermot (Stigmella betulicola) met een spanwijdte van iets meer dan 3,5 millimeter. Dat zijn nog eens verschillen. Vergelijk ook eens een bonte brandnetelmot (Anania hortulata) met een gerande spanner (Lomaspilis marginata) en je zult al gauw zien dat de eerste – een microvlinder – zowel groter en hoewel dit persoonlijk is, ook mooier is. Eigenlijk worden micro’s dus gediscrimineerd?!

Tegenwoordig wordt de “tree of life”, de hele fylogenetische boom van evolutionaire afstamming, mogelijk gemaakt door DNA analyses. Er zijn vele tienduizenden samples van vlinders gemaakt en als men deze verwerkt dan ontstaan er allerlei nieuwe inzichten. Het systeem rust op een indeling van oud naar nieuw: de primitieve soorten staan vooraan (of bovenaan) en de moderne en meest geëvolueerde soorten achteraan (onderaan). Wat blijkt nu? Dagvlinders bleken zich midden tussen de micro’s te bevinden. Oftewel, des te meer reden om micro’s net zo populair te maken als dagvlinders! Wist je overigens, dat Nederland zo’n beetje het enige land is ter wereld die de houtboorders (Cossidae), bloeddrupjes (Zygaenidae), wespvlinders (Sesiidae) en de wortelboorders (Hepialidae) tot de macro’s rekent? Apart volkje zijn we toch ook…


 
 
  © All content copyright www.microlepidoptera.nl and allied photographers.