Voorkomen
Een algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen.
S. ruficapitella maakt deel uit van het eikencomplex met verder S. roborella, S. dorsiguttella, S. atricapitella, S. samiatella en S. svenssoni en is zonder genitalisatie of DNA onderzoek niet betrouwbaar te determineren. De soort vliegt in twee generaties per jaar met adulten van eind mei tot september en rupsen in juni-juli en september-oktober.
Herkenning
Adulten hebben eenkleurige bronsbruine voorvleugels met een groene of paarsige glans. Mannetjes van S. ruficapitella en S. atricapitella hebben androconiale schubben op de achtervleugels, voor verdere determinatie is genitalisatie of DNA onderzoek nodig.
Levenswijze 'biologie'
De rups is geel, het eitje wordt afgezet aan de bovenzijde van het blad. De mijnen zijn niet betrouwbaar te onderscheiden van die van S. atricapitella en S. samiatella.
Etymologie
De naam is gebaseerd op de levenswijze van de rups, zij mineert (=mineermot). De mijnen zijn bijzonder variabel in uiterlijk (frass mede).
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Eiken; zomereik (Quercus robur) en donseik (Quercus pubescens).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|