Voorkomen
Een zeldzame soort, die bekend is van een reeks vliegplaatsen uit het midden (Veluwe, Het Gooi, Achterhoek en Overijssel) en het zuiden van ons land. Een vindplaats buiten dit gebied dateert terug naar 1993 op Terschelling (Huisman & Koster, 1999a; 1997a). De soort prefereert droge en zandige plaatsen en dat komt overeen met de reeks vindplaatsen uit ons land. Vermoedelijk is de soort meer te vinden, mogelijk ook in de Hollandse duinen, maar vanwege de verborgen levenswijze weten wij nog te weinig van dit verspreidingspatroon. Het zoeken naar de rupsen biedt uitkomst.
Herkenning
De vlinder vliegt in juli en augustus. Voorvleugels en kop volledig roetachtig zwart met talloze blauwwitte schubben. In veel gevallen liggen er een drietal blauwwitte schubben dichter bijeen, meer centraal in de vleugel. Achtervleugels donker okerbruin. Komt zeer slecht op licht.
Levenswijze 'biologie'
De rups leeft in juni en juli in de topbladeren van de waardplant. Deze worden bijeengesponnen en zijn volledig gevuld met uitwerpselen. Op den duur kunnen bladeren verwelken, daarbij bruin wordend, en slaphangen (Bengtsson, 2002a). Vaak meerdere rupsen per spinsel (Wolschrijn in Huisman & Koster, 1997a). Verwarring met de rupsen van Mompha epilobella en M. ochraceella is mogelijk. Verpopping in het spinsel, in een wit coconnetje (in tegenstelling tot de Mompha`s die vooral vrij verpoppen). Overwintering mogelijk in het eistadium. De kop en het nekschild zijn zwart, het lichaam is bruin van kleur (Bengtsson, 2002a).
Etymologie
Dikkopmot verwijst naar de nogal forse thorax, die in rusthouding duidelijk opvalt als verdikkend geheel.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Wilgenroosje (Epilobium angustifolium) (Bengtsson, 1984a; Huisman & Koster, 1997a), ook wel bergbasterwederik (E. montanum) en harig wilgenroosje (E. hirsutum) (Bengtsson, 1984a).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|
|
Bekijk eerdere periodes...
|