Voorkomen
De soort is lokaal op de zandgronden en de duinen van ons land en kan zowel in droge als in meer vochtige gebieden voorkomen.
Herkenning
De vlinder vliegt in een generatie van half juni tot eind augustus. De soort is gemiddeld iets groter dan S. rhamniella en de vleugels zijn iets smaller, maar is niet met zekerheid te onderscheiden van S. rhamniella. S. lophyrella heeft dezelfde grootte als S. rhamniella, maar de voorvleugels zijn iets lichter en de achtervleugels bleker grijs.
Levenswijze 'biologie'
De larve is grijs. Kop donkerbruin met een V-vormig teken in het midden, het gedeelde borstschild donkerbruin, aan de achterzijde lichter, anaalschild transparant met lichtbruine vlekken. De larve leeft gedurende mei en juni in een gang in de jonge twijgen, etend van het zachte kern tot aan het houtige deel. De vraat veroorzaakt verwelking van de topbladeren van de twijg. Aan de zijkant zit een opening waar de uitwerpselen voor een deel worden uitgeworpen. Verpopping in een licht spinsel aan de grond.
Etymologie
Rupsen in twijgen.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Sporkehout (Rhamnus fragula), soms ook wegedoorn (R. cathartica).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|