Voorkomen
Een vrij algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen.
Een schaarse soort, vooral bekend van de zandgronden in het oosten en zuiden. Komt vooral voor waar de voedselplant in relatief droog gebied groeit, vaak onder bomen.
Herkenning
De soort vliegt in een generatie van begin juni tot eind oktober en kan worden gesleept van riet. De vlinder lijkt op C. zieglerella, maar kan hiervan worden onderscheiden door de bruine kop en schouderdeksels, de drie smalle witte lijnen in het wortelveld van de voorvleugel en de onderbroken buitenste goudkleurige dwarsband.
Levenswijze 'biologie'
De larve is witachtig met aan de onderzijde een zwarte vlek op elk segment. Kop lichtbruin met een V-vormige tekening en een zwarte vlak aan de zijkanten, borstschild lichtbruin en gedeeld, anaalschild nog lichter en met onregelmatige vlekken. De larve maakt een lange gang die zich later onregelmatig verbreedt. De uitwerpselen liggen aan het begin van de mijn en worden deels ook verwijderd. Ook hier spint de larve een koker waarin het zich verschuilt als het niet eet. Over het algemeen is er een mijn in een blad, maar soms zijn er meer, tot wel tien per blad. Hierdoor maakt het blad een verdroogde indruk. De larve leeft in de mijn van augustus tot april en overwintert hierin. Verpopping in mei in een cocon in de mijn.
Etymologie
Prachtmot = fraaie uiterlijk.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Riet (Phragmites australis).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|