Voorkomen
Een vrij algemene soort die verspreid voorkomt op de heideterreinen van Utrecht, Gelderland, Overijssel en Drenthe. De soort was vroeger veel zeldzamer en mogelijk zijn als gevolg van verdroging terreinen geschikter gebleken voor uitbreiding richting grote delen van de zandgronden.
In 1941 ook eens gevonden in Blaricum (Noord-Holland).
Herkenning
Een vroege soort, met adulten in (eind) maart en april. De vlinders zijn herkenbaar door de bijzonder breed gevederde voelsprieten. Zij vliegen in de eerst helft van april, op zonnige ochtenden tussen 9.00 en 14.00 uur. Lijf en kop vaalzwart, met dichte beharing. De vleugels zijn tamelijk korter dan andere soorten, in verhouding tot het lichaam. Vleugels vrij doorzichtig. De wijfjes zijn vleugelloos.
Levenswijze 'biologie'
De rups leeft van mei-juni, tot na de overwintering, maart. De soort overwintert mogelijk als volgroeide rups. De zak bestaat uit takjes, delen van grasstengels, zandkorrels en delen van mos (lengte ongeveer 9-12 mm). De soort komt voor op heidegronden waar de rups doorgaans dicht bij de grond leeft onder heidepollen. De zakjes verlaten de pollen en spinnen zich vast op een tapijt met mossen, vaak op zonnige en open delen van het terrein. Onregelmatigheden op een mostapijt zijn zakjes, die soms in hoge aantallen te vinden zijn.
Etymologie
Verwijst naar de pluimvormige antennen van de mannelijke vlinders.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Mossen en soms ook algen. In de literatuur ook vermeld: lage grassen en kruiden zoals tijm (Thymus) en ook heide (Calluna) (Hermann, 1994a).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|