Voorkomen

= sepium Speyer, 1846, [Isis, Leipzig]: 31

Een zeldzame soort die enkel voorkomt op de meer oostelijke zandgronden van ons land. Concentraties van deze soort zijn te vinden in Gelderland (Veluwe) en delen van Drenthe, Zuidoost Friesland en Utrecht.

Herkenning

De vlinders vliegen in juni en juli. Komen soms op licht. De antennen van de mannelijke vlinders bestaan uit 26-28 segmenten, met redelijk grote ogen. De voorvleugel is relatief slank met een puntige apex. De grondkleur is bruin met een donkere vlek in het centrale deel van de vleugel. Bij de achtervleugel wordt het geheel iets nauwer richting de apex. De grondkleur van de ondervleugel is grijsachtig en lichter van kleur dan de voorvleugel. De vrouwelijke vlinders zijn vleugelloos, antennen bestaande uit 6-8 segmenten, ogen klein, poten met slechts 3 tot 5 tarsale segmenten. Het lichaam is gelig met een zwarte kop en bruine dorsale platen. De ovipositor (legbuis) is lang. Beschrijving naar Hättenschwiler (1985a).

Levenswijze 'biologie'

De rups leeft van augustus tot mei. De rups groeit snel in de herst en na de overwintering, vanaf april, wordt de ontwikkeling voltooid. De kop is zwart, lichaam is zwartachtig met platen op de thoraxsegmenten. Het eerste abdominale segment is zwart. De rups is in verhouding groter dan andere gelijkene soorten zoals Narycia duplicella, D. lichenella en bijvoorbeeld L. lapidella (met een meer grijzer lichaam).
De zak staat rechtop, bestaande uit bladdelen, delen van mossen en algen, richting de opening zijn er kleine houtdeeltjes verwerkt. De zak heeft een lengte van 6-7 mm, met een breedte van 2,5-3,5 mm De zak is vaak bevestigd op een takje en door deze camouflage doet de zak aan als een oude, bealgde plantenknop. Verpopping in de zak. De eieren worden afgezet in de zak die vervolgens na 4-5 weken uitkomen (Hättenschwiler, 1985a).

Etymologie

De larvale zak rust vaak op een tak en lijkt daarbij op een soort knop.

Algen.

Links

Bekijk deze soort op Lepiforum.