Voorkomen
Een vrij algemene soort die gebonden is aan de zandgronden in het binnenland en in de duinen.
Voor het eerst in Nederland gevonden in 1978 door Langohr en inmiddels over bijna het gehele land verspreid (Huisman et al, 2007a).
Herkenning
De vlinders worden weinig gezien, maar komen in de schemering op licht. De vliegtijd ligt in april-mei en opnieuw in juli-augustus.
De voorvleugels zijn zandkleurig bruin, met de donkere en lichtere banden breed en lang niet zo krachtig. Kopbeharing zacht oranjebruinig, de weerszijden soms witter. De zwarte stigma, hoewel zij soms heel klein is, ligt in de vleugelpunt tegen het begin van basis franje aan. Hierdoor onmiskenbaar.
Levenswijze 'biologie'
De larve maakt aanvankelijk een draaddun gangetje, vaak langs de bladrand, met een in verhouding brede, continue roodbruine frasslijn. Na een tijdlang verlaat de larve de gang en gaat vrij leven. Na het verlaten van de gang blijft er aan het einde een relatief lange, frassvrije larvekamer over. De vrije larve vreet op een aantal plaatsen op een blad gaatjes in de epidermis, en maakt van daaruit een kleine ronde vlekmijntjes, die eerst wit zijn, later naar bruin verkleuren. Vaak zijn dat er tientallen op een blad, wat aangetaste bladeren een onmiskenbaar uiterlijk geeft. De vrijlevende larve is groengrijs, slank, met lange buikpoten en naschuivers (Ellis, 2005a). Voor afbeeldingen en meer informatie over de larve en de vraatsporen, zie Ellis (2005a).
Etymologie
Ooglapmot verwijst naar de verdikte antennebasis, die in rust over het oog valt. Te verwarren met oogklepmotten (= Opostegidae).
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Alsem (Artemisia) en bijvoet (A. vulgaris) (Ellis, 2005a).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|
|
Bekijk eerdere periodes...
|