Voorkomen
Een algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen.
Gewoon door heel Nederland, voornamelijk in bosachtige gebieden in het binnenland (voornamelijk Limburg) en aan de kust. Wordt minder aangetroffen in stedelijke gebieden.
Herkenning
De vlinder vliegt van april-mei tot in augustus-september vermoedelijk in twee generaties (Pelham-Clinton, 1985a; Kuchlein & Donner, 1993a). De vlinder vliegt snachts en komt op licht af.
De adult heeft een gele kop. De voorvleugels van het mannetje zijn geel-okerkleurig, die van het vrouwtje wat donkerder. Drie donkerbruine vlekken op de voorvleugel. Franje is oker grijsachtig van kleur en licht gespikkeld. De binnenrand van de franje is meer licht oker-geel. Achtervleugels zijn meer donkerbruin bronsachtig van kleur, en donkerder richting de vleugelpunt (apex). De binnenrand van de franje is witachtig (Pelham-Clinton, 1985a).
Levenswijze 'biologie'
De larve leeft in vogelnesten. De larve leeft net als de meeste andere Tineidae in een zelfgemaakte koker bedekt met allerlei materiaal uit vogelnesten. De koker is cilinderachtig van vorm en heeft een lengte van ongeveer 12mm Voor de verpopping wordt een nieuwe koker gemaakt, die er nagenoeg hetzelfde uitziet.
De larve is gelijkend aan Tinea semifulvella behalve de donkerbruine spikkels op de kop. De larve heeft een licht gele kop met een zwarte ventrale en laterale lengtestreep. Prothorax schild is donkerbruin. Het lijf is wit met onopvallende wratten (pinacula) (Pelham-Clinton, 1985a).
Etymologie
Pelsmot, zie Tinea pellionella.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Leeft voornamelijk van detritus en ander materiaal zoals veren, haren en wol uit vogelnesten. Ook aangetroffen op schapenwol buiten vogelnesten (Pelham-Clinton, 1985a).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|