Voorkomen
Een algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen.
Enkele jaren terug leek de soort wat te ontbreken in het noordelijk deel van ons land. Sinds kort werd zij hier ook al op meerdere locaties aangetroffen.
Rupsen en vlinders kunnen op vele plaatsen worden gevonden waar de waardplanten groeien (Jansen, 1999a), de soort wordt vooral gevonden op akkerdistel (Cirsium arvense).
Herkenning
Adulten werden verzameld vanaf eind april tot eind september, de piek ligt in mei, zij komen soms op licht (Jansen, 1999a).
De obscure tekening en vage kleuren op de voorvleugel, wat in contrast staat met de minder donkere gekleurde franje is karakteristiek.
De spanwijdte ligt tussen de 10,5 tot 14,5 mm De voorvleugels zijn vrij egaal chocolade bruin tot lichtbruin grijzig van kleur, met onduidelijk enkele geelbruinige zones er in vermengd. Soms zijn er meer of minder lichtere bruine lijnen aanwezig, vaak met twee onduidelijke roodbruine tot chocolade bruine basale lijnen. Stigma is doorgaans afwezig, als deze al zichtbaar is dan bestaat deze uit vier of vijf schubben. Zelden met een driehoekige pre-apicale vlek. De achtervleugels met een tamelijk scherp toegespitst uiteinde, lichtgrijs, met een okergrijzige cilia. De eerste abdominale segmenten zijn donkergrijs (beschrijving Jansen, 1999a).
Levenswijze 'biologie'
De rups leeft in twee generaties (bivoltine) (Jansen, 1999a). Zij leven in een van de onderste bladeren van het blad, in een bruinige mijn langs de hoofdnerf.Deze mijn neemt ongeveer de helft tot meer dan de helft van het blad in gebruik. Wanneer de rupsen ouder worden, dan verhuizen zij van blad waardoor er meerdere verlaten mijnen op de waardplant te vinden zijn (Jansen, 1999a; Muus, observatie). Volgroeide rupsen worden wel gevonden in de eerste drie weken van juli en in de twee helft van september. Verpopping vindt plaats spinsel tussen afgevallen plantenmateriaal op de grond, waarnaar de pop overwintert. Door verscheidene auteurs zoals Stainton (1865 in Jansen 1999a) noemen ook observaties van rupsen die in de winter werden gevonden op distel (Cirsium).
Het lichaam van de jonge rupsen is gelig grijs, met rozige tinten vooral op de eerste segmenten vanaf de kop. Op elk segment bevinden zich vier roodbruinige vlekken. Kop is bruinig, nekschild zowaar zwart en anaal schild aanwezig, chocolade bruinig (Jansen, 1999a). Later verkleurd de rups naar rode tot roodroze tint, wat kenmerkend is voor volgroeide rupsen (Muus, observatie), hun lengte bedraagt ca. 9 tot 10 mm (Bland et al., 2002a).
Etymologie
De term 'palpmot' verwijst naar de gekromde palpen; in het Duits palpenmotten. De term 'zandvleugel' verwijst naar de zandkleurige voorvleugel, als bij de meeste soorten karakteristiek.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
In Nederland vooral op akkerdistel (Cirsium arvense) en kale jonker (C. palustre). Stainton (1865 in Jansen 1999a) noemt ook grote centaurie (Centaurea scabiosa) en Sorhagen(1886 eveneens in Jansen 1999a) vermeldt zaagblad (Serratula tinctoria) en knikkende distel (Carduus nutans). Verdere waardplanten zijn wegdistel (Onopordum), alsem (Artemisia) en gezegende distel (Cnicus benedictus) (Bland et al., 2002a).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|
|
Bekijk eerdere periodes...
|