HERKENBAARHEID
 
 
WETENSWAARDIGHEDEN
 
Nationale status
inheems
Landelijk voorkomen
vrij algemeen
Concept Rode lijst
Onbepaald
 
WANNEER VLIEGT DE VLINDER?
Vliegtijddiagram (Gecorrigeerd)
TOE- OF AFNAME (TREND)
 
Toename.
 
FOTO AANBIEDEN
 
Hoe kan ik bijdragen?
 
AUTEUR(S)
 
Muus, T.S.T. | Bronnen
 
LAATSTE AANPASSING
 
February 18, 2022, 11:05 pm
Familie: Psychidae, zakdragers (subfamilie Naryciinae)
 
 
zandzakdrager
Dahlica triquetrella  (Hubner, 1813)
 
 
 

Voorkomen

Een vrij algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen. D. triquetrella wordt verspreid over het land waargenomen. Vooral in stedelijk gebied lijkt ed soort wat meer aanwezig, levend bij schuren of op volgroeide bomen. In het noorden lijkt de soort afwezig of in kleine populaties voor te komen. Mogelijkerwijs worden de zakjes weinig gevonden doordat ze een onopvallende levenswijze kennen op muren in stedelijke gebieden. In 2006 de soort op twee plaatsen in Friesland (Drachten) vastgesteld (Muus, 2006a) met meer dan tachtig exemplaren.

Herkenning

De adulten kunnen al vroeg in het jaar gezien worden, hoofdzakelijk vanaf eind februari tot in juni.
Uit Nederland zijn alleen de parthenogenese adulten bekend (med. H. ten Holt). In Groot-Brittannië en Noord-Amerika is dit eveneens het geval (Kimber, 1998a; McClarin, 2005a). Echter in de hooggelegen gebieden op het vasteland van Europa zijn zowel mannelijke als vrouwelijke exemplaren te vinden, waarbij de mannetjes gevleugeld zijn. Parthenogenese adulten van D. triquetrella zijn bekend uit april en mei. Zie Grapputo et al. (2005a) voor de phylogenetische beschrijving van de soort. De adulten worden gekenmerkt door een brede legbuis achter aan het lichaam, welke nog weer een langere spier bezit waardoor de eieren het lichaam verlaten.

Levenswijze 'biologie'

De eieren worden in de zak afgezet. De zakjes kunnen op vele plaatsen gevonden worden, waaronder binnenshuis, in schuren of zolders, bij oude bomen met voldoende plantaardig materiaal, onder vensterbanken en bij houtbalken. De zakjes zijn redelijk goed herkenbaar. De lengte 7-9 mm bedraagt, met een breedte van 3 mm Omdat zandkorrels als voornaamste bestanddeel voor de zakjes gebruikt worden hebben zij een licht uiterlijk. Daarnaast worden de zakjes gekenmerkt door een grote variëteit aan dierlijke resten van insecten die zijn vastgesponnen. De rupsen zijn zowel alleseters, en wanneer er niet voldoende voedsel aanwezig is kan er kannibalisme optreden.

Rupsen hebben een bruine kop, het lichaam is crèmegelig, nekschild bruin. De rupsen leven vanaf april en mei tot februari, waarbij de soort overwintert als volgroeide rups (Hättenschwiler, 1985a).
De rupsen leven vanaf circa begin juni tot in het volgende jaar, eind maart waarna de verpopping in de zak plaatsvindt.

Etymologie

Zand duidt op de bekleding van de zak.

Synoniemen:
= driehoekdwergzakdrager (bron onbekend, in: Wolfskeel, 2006)

Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"

Bestaande van plantaardige materialen, boomalgen, dode insecten c.q. insectenresten.

Links

Bekijk deze soort op Lepiforum.

 
VERSPREIDING

Bekijk eerdere periodes...


 
 
  © All content copyright www.microlepidoptera.nl and allied photographers.