Voorkomen
Een vrij algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen.
De soort is plaatselijk minder algemeen geworden nadat de iepenziekte het aantal iepen in Nederland sterk heeft verminderd. Adulten vliegen in twee generaties per jaar, de eerste in mei-juni, de tweede in juli tot begin augustus. De rupsen zijn van juli tot oktober te vinden, vaak met een piek van twee weken ergens in oktober, buiten die periode erg zeldzaam.
Herkenning
Roest tot koperbruine voorvleugels met een roomwitte band voorbij het midden, daarna richting het uiteinde van de vleugels paars-zwart. De mannetjes hebben zwarte kopbeharing en androconiale schubben op de achtervleugels, de vrouwtjes hebben gele kopbeharing. Voor betrouwbare herkenning is genitaalonderzoek nodig, of het kweken van de rupsen.
Levenswijze 'biologie'
De mijnen zijn te verwarren met die van S. ulmivora. De rups van S. ulmivora is echter flessen-groen en verlaat de mijn aan de onderzijde, de rups van S. lemniscella geel-groen en verlaat het blad aan de bovenzijde. Doordat de mijnen erg variabel van vorm en frasspatroon kunnen zijn is op basis van enkel mijnen ooit gedacht dat S. viscerella in Nederland zou voorkomen, maar dit bleek na DNA onderzoek niet het geval, het waren mijnen van S. lemniscella.
Etymologie
De naam is gebaseerd op de levenswijze van de rups, zij mineert (=mineermot). De mijnen worden vaak nabij de randen van het blad van de iep gevonden.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Iep (Ulmus), waaronder gladde iep (U. minor) en ruwe iep (U. glabra).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|