HERKENBAARHEID
 
 
WETENSWAARDIGHEDEN
 
Nationale status
inheems
Landelijk voorkomen
algemeen
Concept Rode lijst
Onbepaald
 
WANNEER VLIEGT DE VLINDER?

TOE- OF AFNAME (TREND)
 
Stabiel, overal toenemend, mogelijk door menselijke invloedens; al dan op de meeste plaatsen al aanwezig. Waarnemerseffect; dient naar de mijnen gezocht te worden.
 
FOTO AANBIEDEN
 
Hoe kan ik bijdragen?
 
AUTEUR(S)
 
Corver, S.C. | Bronnen
 
LAATSTE AANPASSING
 
February 18, 2022, 10:58 pm
Familie: Nepticulidae, dwergmineermotten
 
 
bruine rozenmineermot
Stigmella anomalella  (Goeze, 1783)
 
 
 

Voorkomen

Een algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen.

Herkenning

Adultbeschrijving volgens Emmet (1983a): De adult heeft fel oranje beharing op de kop met soms nog wat donkere beharing in de kruin. De kraag is wit tot wit-geel. Oogkapjes zijn wit. De voorvleugels zijn goud tot groenachtig bronskleurig. Richting de basis is de voorvleugel iets meer koperachtig van kleur. Richting de vleugelpunt (apex) gaat de kleur gaat scherp over in paarsachtig metallic. De ondervleugels van het mannetje zijn donkerbruin-grijs met wat donkere schubben richting de basis. Het wijfje heeft meer grijzige ondervleugels zonder deze donkere schubben.

Levenswijze 'biologie'

Soms meerdere larven per blad waarbij de mijnen elkaar kunnen kruisen. Het het eerste -zeer korte- gedeelte van de mijn bestaat uit een dun lijntje uitwerpselen in blokjes waarbij aan weerszijden een zoom wordt vrijgelaten. Het tweede gedeelte gaat over in een gangvullende groengekleurd uitwerpselenspoor. Het laatste -derde- gedeelte bestaat uit een breed vraatspoor waarbij ook weer een heldere zoom wordt vrijgelaten en het uitwerpselenspoor in een brede baan over de mijn verspreid ligt. Ellis (2005a) en Emmet (1983a) maken echter geen onderscheid tussen de eerste twee hier beschreven fasen. De mijn heeft vaak veel bochten, het stuk voor de eerste haarspeldbocht volgt meestal de bladrand (Ellis, 2005a). Larve leeft onder bovenepidermis van het blad en verlaat na volgroeid te zijn de mijn aan de bovenkant van het blad. Let op met verwarring met Stigmella centifoliella, welke ook op Rosa spec. kan worden aangetroffen.

De volgroeide larve is goudgeel, met een zwarte kop en thorax (kweek, Corver). Larve vondsten kunnen zelfs nog tot in november-december worden gevonden (Emmet; 19983a; kweek, Corver).

Zodra de larve volgroeid is verlaat deze de mijn om zich vervolgens via een spinseldraad naar beneden te laten vallen. De larve verpopt op de grond tussen bladeren. De larve spint een ovaal vormige cocon welke sterk van kleur kunnen varieren varieren zoals goudgeel, bruinrood en donkerbruin. De poppen worden in sommige gevallen gevormd tussen twee bladeren, waarbij de twee bladeren vastgesponnen wordt aan de pop (kweek, Corver).

Etymologie

De naam is gebaseerd op de levenswijze van de rups, zij mineert (=mineermot). Verwezen wordt naar het uiterlijk van de vlinder (bruinachtig).

Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"

Roos (Rosa sp.), waaronder wilde en gecultiveerde roosachtigen (Ellis, 2005a; Emmet, 1983a; Johansson ea, 1990). Ellis (2005a) noemt daarnaast ook Pimpernel (Sanguisorba).

Links

Bekijk deze soort op Lepiforum.

 
VERSPREIDING

Bekijk eerdere periodes...


 
 
  © All content copyright www.microlepidoptera.nl and allied photographers.