Voorkomen
Een lokale en zeldzame soort in Nederland, die vooral voorkomt in vochtige gebieden, greppels en slootkanten.
Herkenning
De vlinder vliegt in twee generaties van de tweede helft van mei tot begin juli en van augustus tot begin september. De soort lijkt op M. terminella, maar ze is groter met wat lichtere oranje voorvleugels. Verder is de grote zwarte vlek aan de voorrand van de voorvleugel, vlak bij de basis, voorzien van twee grijze vlekken en is de vleugelpunt geheel zwart.
Levenswijze 'biologie'
De larve is grijsgroen met een zwart borstschild. De larve begint met een eerste mijn die start als een nauwe gang van of gedeeltelijk in de hoofdnerf van het blad met de uitwerpselen in het midden als een onregelmatige lijn. Daarna verlaat de larve de mijn en begint in hetzelfde of vaker in een ander blad, een nieuwe mijn. Deze mijn begint als een korte gang, maar al spoedig verwijdt deze zich tot een langgerekte plaatmijn met de uitwerpselen eerst in het midden en later verstrooit door de mijn. De larve van de eerste generatie treedt op van eind april tot mei in de rozetbladeren. De larven van de tweede generatie mineren van juli tot begin augustus en leven in de top van de plant waar ze de kleine bladeren net onder de bloemen mineren. Pop in mei en juli tot augustus in een witachtige cocon aan de omringende vegetatie of aan de grond.
Etymologie
Geen nadere verklaring vereist.
Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"
Moerasbasterdwederik (Epilobium palustre), bergbasterdwederik (E. montanum) en lancetbladige basterdwederik (E. lanceolatum). Buiten Nederland ook op glanzende bastardwederik (E. alsinifolium).
Links
Bekijk deze soort op Lepiforum.
|