HERKENBAARHEID
 
 
WETENSWAARDIGHEDEN
 
Nationale status
inheems
Landelijk voorkomen
vrij algemeen
Concept Rode lijst
Onbepaald
 
WANNEER VLIEGT DE VLINDER?

TOE- OF AFNAME (TREND)
 
Toename.
 
FOTO AANBIEDEN
 
Hoe kan ik bijdragen?
 
AUTEUR(S)
 
Muus, T.S.T. | Bronnen
 
LAATSTE AANPASSING
 
November 13, 2009, 8:05 pm
Familie: Gracillariidae, mineermotten (subfamilie Lithocolletinae)
 
 
acaciavouwmot
Macrosaccus robiniella  (Clemens, 1859)
 
 
 

Voorkomen

Een vrij algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen maar nog niet zo lang uit ons bekend is. De soort heeft zich in de huidige eeuw zeer sterk over ons land uitgebreid. Een vrij algemene soort die nog niet zo lang uit Nederland bekend is, maar sinds de ontdekking in 1998 zich snel over het zuidelijk deel van ons land heeft uitgebreid (Huisman et al., 2003a). De soort is bekend uit heel zuidelijk en midden Nederland, de areaalgrens loopt tot even boven Amsterdam, het Gooi en Apeldoorn.
Oorspronkelijk werd de soort gevonden in Zwitserland te Basel in 1983 (Whitebread, 1990a) waarna zij zich spoedig uitbreidde richting delen van Duitsland en Frankrijk, vervolgens richting Nederland. Inmiddels heeft de soort grote delen van Midden- en Zuid-Europa veroverd. Het is zo goed als zeker dat de soort werd geïmporteerd met de waardplant uit Noord-Amerika, waar de soort thuishoort.

Herkenning

De soort vliegt van eind september tot na de overwintering als adult in mei. Gedurende de zomer kunnen zij ook aangetroffen worden, in juli tot in augustus. De vlinders zijn vrij donker van kleur, met een gedeeltelijke roodoranje grondkleur. Langs de voorvleugelrand ontstaan twee witte haken omringd door een zwarte begrenzing, dit geldt ook aan de onderrand van de voorvleugel, maar deze twee zijn hier minder nadrukkelijk zichtbaar. Nader bij de apex is aan de voorvleugel bovenzijde een witte vlek waarbij in die omgeving twee vrij rechte banden dwars over de vleugel lopen, tamelijk grijzig; met een zwarte vlek bij de apex die omgrenst wordt door een zwart gebied. Ondervleugels grijs.

Levenswijze 'biologie'

De eiafzetting is aan de bladonderzijde in de buurt van een nerf, waarna de rupsen eerst een kleine wittige mijn in de buurt van de bladrand ontwikkelen. In het tweede mijnenstadium wordt aan de bladonderzijde een bredere mijn ontwikkeld met een zeer dunne bladlaag waarbij de rupsen van buitenaf al zichtbaar zijn. Aan de bovenzijde van het blad is een licht bladdeel zichtbaar met een gespikkelde zone rondom, het centrale deel is donkerder, het blad wordt iets bolgetrokken. De door rupsen bewoonde mijnen kunnen gevonden worden van juni tot in oktober (Šefrova, 2002a), in Nederland is het percentage mijnen beduidend hoger in september en oktober. Meestal meerdere rupsen per mijn. Rups ca. 4 mm, groen. De rupsen verpoppen in een wit, rond spinsel in de mijn.

Etymologie

Vouwmot verwijst naar de mijnen, die vaak op vouwtjes op het blad lijken. In het verleden zijn ook soorten 'vouwmijnmot' genoemd, wegens de lengte van de naam is 'mijn' weggelaten.

Waardplanten of voedsel Voor referenties, zie linkermenu "Bronnen"

Robinia of acacia (Robinia pseudoacacia), ook de soort R. hispida in veel mindere mate (Šefrova, 2002a).

Links

Bekijk deze soort op Lepiforum.

 
VERSPREIDING

Bekijk eerdere periodes...


 
 
  © All content copyright www.microlepidoptera.nl and allied photographers.